Donderdag 7 December vertrokken wij, na eerst ons proviand en keukenuitzet te hebben geladen bij H.Messchendorp.
Vroolijk stapten we langs het Winschoterdiep naar Hoogezand waar wij onze eerste ramp tegemoet gingen, want bij de Hoogezandster brug sloeg onze kok Menco [ ] overboord. Doch door de kordate optreding van de bemanning, speciaal Harm Messchendorp, was hij spoedig weer op het droge. Berend[ ] wou ook gauw even helpen, doch [hij]stapte van boven in het luik van ‘t vooronder, zoodat die ook haast de nek brak.
Deze ongelukken waren de schuld van de brugwachter, die bij het zien van een weermacht auto plotseling riep van ‘stoppen!…’, terwijl hij ons eerst wenkte om er door te gaan.
Doch doordat wij nu zo gauw moesten stoppen, werd het Menco noodlottig; hij greep ook gauw een haak, ging er verkeerd bij staan, de boom liep vast en… , Menco ging hals over kop het water in.
Maar hij kon zwemmen en wist voor de schuit aan te komen, totdat Harm Messchendorp hem de haak toe stak. Voordat Menco het bad genomen had, was hij óók al de kajuit uitgevlucht vanwege de rook.
Maar wij gingen verder op Kielstervallaat aan, en Menco ging terug om bij zijn zwager wat droge kleeren aan te doen; en dan maar voor een dag naar huis.
Bij aankomst bij het Kielstervallaat kregen wij een bakje koffie, gemaakt door onze hulpkok Berend. Na geschut te hebben gingen wij weer verder naar Annerveenschekanaal, waar wij onder het schutten een opknappertje hebben gepakt, wat er goed inviel, want het regende maar steeds door.
Doch zijn we verder gevaren, de eerste dag naar Bareveld waar wij voor anker gingen.
Na de nodige voorzorgmaatregelen genomen te hebben voor de verduistering, gingen wij de kajuit binnen om eens te kijken wat ‘Berend kok’ ervan gemaakt had, en dat viel niét af…; 3 spint aardappelen, in de weckketel gekookt, met een goeie plomp haché (olie met uien) sloegen wij er net door of ’t niks was, maar we waren allen dik zat.
Toen was het even een gezellige praatje, tot er een 4-tal begonnen te kloppen, ’s avonds nog een bakje koffie gepakt en waren er al een 2-tal, Hendrik[ ] en Berend, die 100 minuten in ’t uur snorden. De rest waren toeschouwers.
Maar onze kachel was uitgegaan en Harm Messchendorp maakte hem weer aan, maar kon niet verhinderen, dat wij om half 9 met dondersgeweld de kajuit uitkropen vanwege de rook. Doch ook dit kwamen wij weer te boven, want eindelijk bemerkten wij dat de pijp verkeerd stond; de wind was gedraaid.
Zoo ging de avond om tot 12 uur, en was het slapen, waar niks van kwam vanwege de ruimte en het stroo was niet goed uitgeschud, en had de één hier en de ander daar zoo’n harde plak zitten. Zoodat de rest van de nacht met moppen vertellen en zingen werd doorgebracht tot 5 uur. Toen er weer uit.
1. Vrijdag 8 december
De kok maakte koffie en wij ons een stukje eten, en na dit naar binnen te hebben gewerkt gingen we om half 7 van start. Het begin van de 2de dag.
Om 8 uur waren wij bij het 1ste vallaat, waar wij om 11 uur door kwamen; eerst stromen tot 9 uur, een paar schutten voor ons én een schuif weigerde naar beneden te gaan.
In deze tijd kwam Menco weer bij ons en had geen nadeelige gevolgen van zijn bad vernomen, volgens zijn zeggen. Wél had hij een stel onderkleeren meegebracht voor ’t geval het nog eens weer gebeurde, wat natuurlijk best was, want het kon een van ons ook overkomen.
Na een bakje koffie in den tijd gedronken te hebben, ging het verder naar het 2de vallaat waar wij om kwart voor een waren. Hier moesten wij wachten tot 2 uur en in deze pauze werd er bloedworst gekocht.
We werden weer goed flauw gemaakt, dat het niet meer ging, omdat ons al lege pramen voorbij gingen[1] . Met niet veel hoop gingen wij weer verder, totdat wij na een halfuur getrokken te hebben, besloten wij om toch maar te blijven liggen.
Maar na een poosje beraadslaagd te hebben, laaide de hoop op turf weer op en besloten wij, om voor vandaag tóch nóg maar naar Buiner- of 3de vallaat te gaan, waar wij bij aankomst direct in konden varen, waar wij om vijf uur door waren en ook maar voor anker zijn gegaan.
Toen natuurlijk weer op onze koks aan, want wij hebben nu kóks…; 1 kok, mét een kok voor het vaatwerk. Die hadden een weckketeltje vol snert klaar, wat beslist zeer fijn was want de hele ketel ging leeg; doch niet vergeten dat wij de man zowat 10 slaiven vol op aten.
Toenwijwatschoonwateraanboodgehaaldhadden,wasdedagafgelopenenbegonnendejongensweereen poosje te kloppen. Hendrik sliep al weer. Zo werd de avond doorgebracht tot ongeveer 10 uur en wij besloten om maar te maffen, wat ook best ging.
Harm Messendorf wilde de wacht houden bij de kachel, zéi hij tegen ons…, maar viel óók in slaap; zo sliepen wij als marmotten tot 8 uur ’s morgen, behalve Menco die zijn eerste nacht aan boord doorbracht.
2. Zaterdag 9 december, 3e dag
Met eerst wat koffie en brood te hebben gebruikt gingen Klaas[] en Hendrik [Sportel?] naar Ter Apel om te trachten een weermachtstempel op onze papier te krijgen.
Harm en ik gingen mee tot 2e Exloermond, om hier af te draaien de monding in, om eens te zien om te horen hoe het stond met de zaken; doch slecht turf genoeg, maar komen er op moment nooit door volgens deskundigen. Dus gingen wij ’s middags weer terug.
De jongens waren des morgens met de schuit weg gevaren toen Klaas en Hendrik weer met een sneue neus van Ter Apel bij hen kwamen. Ze kwamen ons tegemoet bijna bij het Steenen Vallaat. En omdat wij ook slechte tijding hadden, oordeelden wij maar, dat het beter was om de zondag over te wachten, en wij ’s Zaterdags ‘s middags om 3 uur met elkaar in de kajuit zaten.
Harm Messchendorp begon toen over de brandstofcommissie en over Hazewinkel en zei: ‘ik wil nog naar huis en proberen het’, doch wij hadden het niet veel in de reken. Wij zeiden tegen hem ‘je wilt naar je poedi…’ Maar Harm nam gauw een stuk brood en een slok koffie…, én weg stoof hij om half vier.
Wij begonnen een poosje te kloppen tot het eten klaar was, en onze koks ons aardappelen en bruine boonen voorzetten. Dit smaakte weer uitstekend, want Berend had er een pan vol spek bij uitgebraden, wat er doorheen geroerd werd. Doch dit keer ging de pot niét leeg.
Na het eten werd er een poosje gepraat, meest door Menco over zijn winkel in Den Haag, over koffiesurrogaat, zeep en kaas verkopen met de politie erbij. Daarna begonnen we weer te kloppen tot half 1 en gingen toen maffen, wat niet bepaald best ging, want om 4 uur was alles al weer wakker, doch bleven [wij] liggen tot ongeveer 6 uur. Menco had nu zijn 2e nacht gemaakt en reusachtig geslapen.
3. Zondag 10 december, 4e dag
Na een beetje gegeten en gedronken te hebben gingen [] Tuin, Ferdinand[] en ik ook op de fiets naar huis om den Zondag bij vrouw en kroost door te brengen; om 10 minuten voor 8 gingen wij van de schuit en om 10 uur waren wij in Zuidbroek.
4. Maandag 11 december, 5e dag
Des ’s Maandagsmorgens gingen wij onder slecht weer, steeds sneeuwbuien, naar de schuit terug, doch bij aankomst bij het Steenenvallaat was onze schuit met de jongens vertrokken en waren ze door gevaren achter H. Sportel aan tot het Ter Apelersluis. Hier kwamen wij weer bij hen en vernamen wij hoe of hen de zondag verloopen was.
Menco had de gehele Zondag vrijaf en ging naar de kerk voor de middag. In den tijd dat Menco naar de kerk was, kwam er bezoek van Pieter Sportel en werd er zoolang tot Menco terug kwam geklopt.
Toen was het etenstijd, opgebakken kliekje aardappels en boonen. Na het eten werd de vaat gedaan en het dek gezwabberd. Na dit werk gedaan te hebben kregen ze bezoek van de fam. Sportel, die bleven tot de duisternis inviel. Daarna is Berend kokkie begonnen te pannekoeken bakken en werd er een stukje brood bij genuttigd.
Daarna werd er tot kwart na tien geklopt en gingen ze maffen tot kwart voor 6.
Dat de jongens met de schuit weggevaren waren naar de Ter Apelersluis, was besloten doordat Sportel dat Zondags tegen hen gezegd had.
Zo waren wij dan ’s Maandags ’s middags weer bij elkaar.
Menco was met Sportel des ’s morgens de Monden in gegaan, om te trachten turf te krijgen; óók met slecht weer, sneeuwbuien.
Om ruim 2 uur kwam hij terug met de orders, dat wij de volgende dag voor 9 uur weer in de Weerdingermond moesten zijn, hóe of wát.
Harm Messchendorp was ’s morgens direct doorgegaan met Hazewinkel naar Borger Compas, om daar wat op te doen. Om 8 uur ’s avonds kwamen die weer binnen met een uitroep ‘turf genoeg…, al wil je ook 2 of 3 schepen vol hebben’.
Wij hadden eerst de koks van het snert met kluif ontdaan, en nu moest Harm Messchendorp alléén eten… We hebben nog een poosje geklopt, terwijl Hendrik en Menco naar onze buren gingen, de familie Sportel, tot een uur of 10. Vol moed gingen wij dus des Maandags avond om ongeveer half 12 in het stroo met goede vooruitzichten.
5. Dinsdag 12 december, 6e dag
Dinsdagsmorgen, naeerstkoffieenbroodgebruikttehebben, gingenMencoenikom7uurdeWeerdingemond in, om het bescheid te halen; doch weer een groote teleurstelling…, weer mis.
De jongens waren ’s morgens ons achterna gevaren tot de Weerdingermond waar wij even bij hen kwamen, en besloten wij om achter Harm Messchendorp, zijn ‘2 of 3 schepen vol’, aan te gaan naar Compas.
Onderwijl wij trokken in de richting van Barger Compas, kwam Hazewinkel ons tegen en zei ‘ga maar naar mijn zwager in Emmererfscheidenveen, daar kun je een lading goede persturf krijgen’.
Dus trokken wij verder met het slechte weer, al maar regen, tot de 7e of 1e sluis bezuiden Ter Apel, waar wij een paar uur moesten wachten. Hier kropen wij gauw in de kajuit en werkten een stuk brood met een half bordje snert naar binnen, want het was inmiddels 12 uur geworden.
Om half 2 kwamen wij uit deze sluis en na een half uurtje trekken, dus om 2 uur, lagen wij voor de 8e of 2e sluis bezuiden Ter Apel om maar te wachten tot 3 uur. Van daar ging het verder naar Compas die wij passeerden, en ’s avonds bij Kanaal A op Emmererfscheidenveen aankwamen.
Hier zijn wij blijven liggen en hebben daar de nacht doorgebracht. Als herinnering hebben wij ons daar nog een snaps gekocht, wat naar ons aller smaak best spul was.
De koks hadden grauwe erwten met spek klaar gemaakt en hebben wij niet gegeten, maar gevréten… ’s Avonds nog een bakje koffie, terwijl Menco de hele avond vertelde over wichelroedeloopers en wat daar aan verbonden is in verband met het menschdom.
Toen was het slapen wat best ging dien nacht; de vooruitzichten waren goed.
6. Woensdag 13 december,7e dag
De volgende morgen ’s Woensdags om half 7 er uit, koffie drinken en brood eten.
Harm Messchendorp en ik trokken er op uit om onze veenboer in Emmererfscheidenveen op te zoeken, wat niet mee viel, omdat hij in het veen zat. Toch kregen we hem, na heel wat gefietst te hebben, te pakken en kregen het gelukkig klaar. Toen maar gauw weer op de fiets naar de jongens toe, waar ik hen de blijde boodschap kon meededeelen, dat we de turf gekocht hadden. Dus gingen we weer aan de vaart, naar onze turf toe.
Hier kwamen we om 1 uur aan en gebruikten gauw wat soepenbrij met brood door Berend gemaakt. Toen aan het werk en om zes uur hadden we er 25000 in, maar konden toen geen turf meer zien; daar wij over een breede veenput heen moesten met de kruiwagens, besloten wij om de volgende morgen er nog 5000 bij in te maken. Dus gingen wij in de kajuit en maakten de weckketel met boontjessoep leeg, wat reusachtig smaakte, maar het ging op het gevoel, want onze oliepitjes wilden niet branden. Na ‘t eten kregen wij ze weer aan de gang met een katoentje uit een zak geraveld voddengoed. Dat had Harm Messchendorp uitgevonden.
’s Avonds kregen wij bezoek van een Duitsch schippertje, die ook turf moest laden en er mee naar Leer moest. Zoo brachten wij den avond door met kloppen en na nog een fleschje wijn, door Harm Messchendorp meegebracht, gedeeld te hebben kropen wij om half 11 zeer tevreden in ’t stroo.
7. Donderdag, 14 december, 8e dag
De volgend morgen donderdags waren wij alweer om 4 uur present doch konden niets beginnen wegens de duisternis. Maar om half 7 zijn wij begonnen, al ging het slecht in ’t donker, en om half 9 waren er 5020 [turven] bij in [geladen] en gingen wij varen.
De veenboer oordeelde dat het beter was om over Klazinaveen via Schoonoord, Buinen, Buinermond weer naar Zuidbroek te gaan.
Menco en Harm Messchendorp stemden hier direct in toe. Doch de jongens gingen met mij accoord, om door te gaan over Compas. Harm Messchendorp wilde toen al wedden om f 25,00 met Ferdinand dat wij het kwijt werden; tóen kwamen de knijpers al.
Zo kwamen wij dan om half 11 vooraan bij het Kanaal A, waar we door den brug heen moesten naar Compas. Maar deze was stuk. Wij probeerden nog om er onder door te gaan, maar dat ging niet; dus maar wachten. Menco maakte al een opmerking tegen mij, ‘was je maar over Schoonoord gegaan…’ De tweede met de turfkoorts.
Om 11 uur, dus met een half uur oponthoud, liet een smid met een Engelstakel ons er door. Een spanner van de brug was stuk. En verder ging het, op huis af. Doch halverwege Compas kregen wij trek in eten, wat ook geen wonder was, van de ’s morgens 5 uur tot ’s middags 1 uur hadden wij niets gehad. We legden dus maar aan om ‘Berend kokkie’ van opgewarmde boontjessoep en een paar stukjes brood af te helpen.
Na dit gebruikt te hebben gingen wij om half 2 weer verder op de 8e vallaat aan, waar wij om 2 uur waren en 2 schutten voor ons hadden. Hier begon de Controle bij de sluis. Twee controleurs, 2 marechaussees en de Orts Commandant in verband met een weermachtschip.
Doch onze schipper kreeg al last van zijn zenuwen bij het zien van dat gespuis.’ ’t Is mis jongens, we worden kwijt…’, riep hij. ‘Laat ons direct weer om gaan om er stroopakken bij op te laden’. Wat volgens ons niet noodig was. Wij oordeelden zoo; dán hebben we een lading stroo, maar nú hebben we een lading ‘schoonaardappelen’, netjes onder stroo en dekkleden.
MaarHarmMessdurfdenietnaardesluismeestertoe…Hijdúrfdenietteliegendathijaardappelenhad. Zoodat hij de zaak overdroeg aan mij. Ik durfde wél te liegen, en stapte het veerhuis in, zeggende dat ik een lading aardappels in had geladen in Compas, en lossen moest in Ter Apel.
Dit zelfde liedje hoorde de Controleur ook van mij op de wal, en deze man was ook tevreden, net als ik. Onze gewezen politieman zag ook al niets.
Bij de eene sluis was ik Jan Bakker en weer bij een andere Geert Draper. En de jongens maar lachen…
8. Vrijdag 15 december, 9e dag [2]
Zookwamenwijomhalf6voordeVlagtweddersluis, enmoestenwewachtentotdenvolgendemorgenzaterdag half 9. Het was vrijdagsavond bar koud en gingen in de kajuit, waar wij absoluut geen last hadden van de kou. ’s Middags hadden wij klont gehad, weer uitstékend, maar daar eet je niet zoo veel van, en er bleef een partijtje over.
’s Avonds kregen wij snert, ofschoon wij niet zoo veel trek hadden, smaakte het toch weer best en kreeg Berend kok weer een pluimpje.
Dat het weer goed smaakte was ook geen wonder, want Menco had een flinke mergpijp gekocht, wij hádden nog een stukje spek, en die spullen waren er door Berend ingedaan. Daar de kaarten achterwege bleven gingen wij op tijd in het stro.
9. Zaterdag 16 december, 10e dag
De volgende morgen, 7 uur, had Berend de koffie klaar en het kliekje potjemeel opgebakken, want wij hadden maar 1 broodje meer; wel bonnen, maar konden hier in dit district niets kopen. Maar geen nood, er was ook nog een partijtje snert, waar óók al weer liefhebbers voor waren, speciaal Jans []. Na dit morgenmaaltijd maar wachten op de sluismeester…
Om half 9 er door, en verder ging het weer… We passeerden de Veelerveensche sluis en waren om half 11 bij de Vriescheloosche sluis. Onder het schutten maakten wij een praatje met een strooschipper. Die raadde ons aan om het Nieuwe kanaal niet helemaal te volgen, doch om het Veendiep in te gaan. Wat wij ook deden. Na een half uur van den laatsten sluis verwijderd te zijn, gingen wij dit gat in, Veendiep genaamd, wat ons direct duister toeleek. Smál, en een dikke stroom voor den boeg, zodat wij haast niet opschoten.
Nadat ik eerst geïnformeerd had wáár wij waren, vaarden wij op Bellingwolde aan, die wij rechts passeerden en links Vriescheloo. Hier was ook nog een klein haventje, en na voor f 0,50 onder een brug te zijn doorgekropen, ging het weer verder op [gemaal] de Kliver aan.
Hierkregenwijhetweervoordenstroomengingenwijombeurteneten, wanttrekkenkondenwijniet,dusmaar bomen. Maar wat viel ons dit gat tegen; zoo waren we dicht bij Blijham, om dan zoveel slingers en bochten te maken naar Oude Schans.
Hier was het vreselijk slecht werk. Sommige plaatsen wel 100 meter breed en maar nauwelijks vaarruimte, alles riet, niet trekken, vele tillen, en dan maar bomen, waarbij Berend onze kok ook even wou helpen, maar [die] bleef met den haak achter een boomstobbe zitten, kon hem niet gauw genoeg los krijgen…, met als gevolg dat hij hem los liet en waren wij dié ook kwijt.
Nu hielden wij nog maar 1 halve over, want bij het bad van Menco den eersten dag, was er ook 1 gebroken.
Maar wij hiélden vol, ofschoon het ons duister toeleek, want het vroor knappies en dachten wij ‘als wij hier zitten blijven, komen wij nooit over ’. Maar eindelijk…, na een paar uur kwamen we dit smerige gat uit en kwamen in de sluis De Bult. Gauw geschut, een bakje koffie op den wal gesnapt, want in de kajuit gaan konden wij niet meer wachten, wij wílden naar Winschoten.
Na drie kwartier van de Bult te zijn verwijderd, kregen we een open sluis op Winschoterzijl en gingen zo door naar Winschoten af, doch zién konden we hem niet, want het werd al donker.
Eerst kwam de spoorbrug bij Ulsda. Na de stang van het roer den kop ingedrukt te hebben, kropen wij er nét onderdoor. Verder ging het om Winschoten toe, tot Postil. Deze brug konden wij niet onderdoor, maar geen nood, want Jans kende de Winschoter brugwachters en wist ze ook wonen; wat goed uit kwam, want het was al pikdonker. Jans haalde den brugwachter op, en hij hielp als wáre Nederlander ons door den brug. Nu kwam de brug voor De Lange Straat; weer hetzelfde liedje. En nu naar den Brug bij de vuilnisbelt.
Deze man had Jans ook opgehaald, en wilde ook wel graag helpen, maar liever ‘s zondagsmorgen vroeg, want hij had geen licht op den brug en ‘t was ’s zaterdagsavonds te gevaarlijk. En daar wij ook dik zat waren van deze dag, besloten wij om maar te blijven liggen tot Zondagmorgen half 7. Dus maar op Berend Kok af die ons aardappels en grauwe erwten opdiende, die er als altijd weer goed invielden. De avond werd verder doorgemaakt met praten, Berend maakte nog een bakje troost, en was het slapen.
10. Zondag 17 december, 11e dag
De volgende morgen had Berend juist de koffie klaar om half 6, toen de brugwachter er al was. Deze kreeg een mand vol turf, en wij door de brug. Ofschoon dat ons plan niet was, ging het toch direct door naar Heiligerlee, waar we onder den brug door gingen, en nog steeds in donker op Scheemda af trokken. Bij hotel Panman gingen wij ook onder den bug door, en zoo kwamen wij om half 8 door Scheemda heen en legden aan de trekweg aan.
Daar wij door onze broodvoorraad heen waren gingen Tuin en Menco op stap om brood te halen, wat ook gelukte, ál was het zondag. De bakker had niets anders dan nog een 6 ponder roggebrood en die namen ze mee. Berend sneed hem direct in 18 sneden, wat boter en zout erop en werkten wij ze gauw naar binnen. Om haf negen waren wij weer startklaar en gingen wij onze laatste etappe maken. Onder het laatste eind reizen maakten Harm Messchendorp en Berendtje de kajuit leeg, onze inventaris kwam naar boven en het stroo werd buiten boord gegooid. Zoo naderden wij weer de zoo ons bekende plaats Zuidbroek, waar we werden afgehaald door N. Vos en kleinzoon.
Een klein ruktje nog en we legden aan voor den woning van D. v.d. Veen. Vlug ons eetgerei en kleeren op den fiets, een paar turfen gepakt en dan op huis af, met den afspraak om 8 uur ‘s maandagsmorgens weer bij het schip te zijn.
Dezen heele reis had Tuin laten zien dat hij een goede stuurman was, wat een echt koud baantje was…
Naschrift bij de turfreis. door Henk Pol
Het verhaal van de turfreis werd ons aangereikt in een schriftje, zonder verdere aantekeningen over de aanleiding van de reis, de auteur of de overige deelnemers. Slechts voornamen worden genoemd of een enkele achternaam. Ook een niet altijd juiste interpretatie van het handschrift en een tijdsprong in het verhaal zorgden voor verwarring. In eerste instantie leek een datum in het origineel op donderdag 1 december, maar deze datum komt in de oorlogsperiode niet voor. Het meest aannemelijk leek derhalve donderdag 7 december te zijn en plaatst ons verhaal in 1944.
Een tweede vraag die we ons kunnen stellen is waarom men van Zuidbroek via Hoogezand naar Bareveld gaat en niet rechtstreeks over Veendam.
Met de wetenschap dat de spoorbrug bij Zuidbroek, maar ook meerdere bruggen in Veendam, aan het begin van de oorlog zijn opgeblazen maar later weer hersteld zijn, rijst de vraag of deze misschien niet meer bediend konden worden en slechts voor het verkeer bruikbaar waren.
Een andere reden kan zijn geweest dat in de gevolgde route minder bruggen lagen, waardoor minder oponthoud te verwachten viel en minder bruggelden verschuldigd waren. Het verhaal leest als een jongensboek: pas later werd bekend dat de schrijver van het verhaal A.Bakema was, deze woonde aan het Westeind in Zuidbroek. Dit gaf ons ook een indicatie over de leeftijd van de schrijver, A.Bakema werd namelijk geboren in 1904. Wat de onderlinge relatie tussen de mannen is, schipper knecht, buurtgenoten, kameraden of dat deze een gezamenlijk doel nastreven n.l. het bemachtigen van brandstof, wordt uit het verhaal niet duidelijk. Evenmin wordt duidelijk of de heer N.Vos, die hun aan het eind van de reis afhaalt, een rol op de achtergrond speelde.
Het verhaal van de turfreis kreeg voor mij meer betekenis toen ik op onderzoek uitging waarlangs hun route nu eigenlijk ging. Toen ik het verhaal voor het eerst las dacht ik dat het jonge kerels waren, maar dat werd weer in twijfel getrokken door het feit dat de meeste jonge mannen al opgeroepen waren om in Duitsland te gaan werken. Wie dat niet deed had een ontheffing wegens een gebrek, of zat ondergedoken.
Pas later, toen de onduidelijkheden rond schrijver en datum opgelost waren, ontstond een iets concreter beeld over de personen in het verhaal.
Dat het een niet alledaags gebeuren is voor de mannen blijkt wel uit het verhaal zelf en uit het feit dat het bijzonder genoeg was om verslag te doen van deze reis.
De boot heeft vermoedelijk geen motor maar zo te lezen wel een kajuit en een vooronder. Het gaat hier waarschijnlijk om een praam met een roer op de achtersteven die door trekken of bomen vooruit moet worden gebracht.
Ze kiezen voor de route met weinig voetgangersbruggen vlak boven het water. Nu gaan ze eerst onder de hoogholtjes door naar Hoogezand. Hier gaat de brug op het laatste moment weer dicht omdat er een auto van de weermacht aan komt. Het onverwachte afremmen wordt de onervaren boomer te veel en hij wipt zichzelf overboord.
Op de kaart van de provincie Groningen in mijn oude schoolatlas van P.R. Bos en C.L. van Balen uit 1963 is de route goed te volgen.
Maar nog boeiender is om dit te doen via www.topotijdreis.nl op het internet.
Je stelt dan de linkerschuifbalk ophetjaar1944envergroot het beeld tot het maximum.
Iedere kilometer van de tocht is dan te volgen inclusief de plek waar de sluizen uit het verhaal zich bevonden.
Recht tegenover het kerkhof in Hoogezand draaien ze het Kielsterdiep in. Het eerste deel daarvan is nu verlegd maar vroeger liep het kaarsrecht over wat nu Heveapad heet. Het loopt nog aan de westzijde langs het winkelcentrum. BijNieuweCompagniemaakthetkanaaleenknikenvervolgtzijnwegdoorKielenWindeweer. Een dubbele knik en dan gaat het verder door het Drentse Annerveensekanaal. Bij Bareveld weer een dubbele knik en verder door het Groningse Stadskanaal. Het gaat nu via diverse sluizen richting Ter Apel. Ter hoogte van het Stadskanaal weer twee bochten en dan weer recht door naar Musselkanaal.
Op een gegeven moment is er in het verslag sprake van een ”Steenen Vallaat”. In het Grote Historische topografische atlas van uitgeverij Nieuwland is ook deze sluis te vinden. Het heette ook wel 5e-Verlaat en lag vlak bij een steenfabriek aan de zuidwest kant van Musselkanaal.
Hier blijven ze dus ’s zondags liggen. De mannen hebben fietsen mee en gaan af en toe op speurtocht of gaan b.v. zondag 10 dec. even naar huis.
’s Avonds brengen ze de tijd door met een kaartspelletje (kloppen) maar de meeste aandacht gaat uit naar wat de pot schaft.
Op Zondag krijgen ze ook bezoek van een andere schipper(zoon) Pieter Sportel. Ze varen de dag daarop een eindje met Sportel op.
Vervolgens komt de bocht bij Jipsingboermussel met de 6e vellaat en aan het eind van het Stadskanaal gaan ze in oostelijke richting.
Op maandagmiddag komen de kerkgangers weer terug uit Zuidbroek en vindt men elkaar weer bij de Ter Apeler sluis. Het heeft er alle schijn van dat men op aanraden van Sportel het Ruiten A kanaal is ingevaren en bij deze sluis voor anker is gegaan.
Dit lijkt echter niet de bedoeling te zijn geweest. Op hun zoektocht naar turf waren twee man op maandagochtend Drenthe in gefietst en vonden bij Weerdingermond turf, maar dan moest men er de volgende dag vóór negen uur zijn. Twee anderen waren langs het kanaal doorgefietst naar Barger Compas. Dié kwamen terug met het bericht dat ze wel drie boten turf konden krijgen. De volgende dag fietsten er weer twee man vooruit naar Weerdingermond ”textit om het bescheid te halen” maar kwamen daar nu teleurgesteld van terug. De boot had men ondertussen ook teruggevaren en deze waren inmiddels aangekomen bij de splitsing van Weerdingermond. Wederom besloot men de boot te keren, om vervolgens weer via Ter Apelkanaal naar Barger Compas te gaan. Onder Ter Apel komen ze om half twee uit het 7e vellaat en liggen na een half uur trekken bij het 8e dat anderhalve kilometer verder op ligt. (is dus drie kilometer per uur)
Woensdag laden ze de meeste turf en ook donderdag ochtend besteedden ze hier nog aan. Hier krijgen ze het advies om via de Drentse kanalen bij Borger langs weer terug naar Zuidbroek te gaan. Dit doen ze uiteindelijk niet en ze besluiten om via het nieuwe kanaal dat gegraven werd in 1917 weer naar het noorden te varen. Bij de 8e sluis onder Ter Apel wordt het dan eerst nog even spannend maar daar kletsen ze zich uit en vervolgen na de 7e sluis de tocht via het Ruiten A kanaal.
Ze lopen stevig door en zijn vrijdagavond al bij de Vlagtweddersluis aangekomen.
Op zaterdag kunnen ze nog drie sluizen verder en daar krijgen ze de tip om niet op het nieuwe kanaal te blijven maar via het Veendiep naar de Westerwoldse A door te steken.
Foto: Archief Historische Vereniging Westerwolde. Het Boelo Tijdenskanaal bij Sluis 1
Dit Veendiep, vanaf het B.L.Tijdenskanaal, komt uit in de natuurlijke loop van de Westerwoldse A en loopt, haaks op de straatweg, tussen Vriescheloo en Bellingwolde door. Het is al eeuwen oud en gegraven om het veenwater dat kwam via het ”Hebrechtüit de richting van het ”Bourtanger moerasäf te voeren naar de Westerwoldse A. Via deze vaarroute werd turf naar Wedde en Wedderveer vervoerd en omgekeerd aardappelen naar de aardappelmeelfabrieken(o.a. in Veelerveen.
Foto: Archief Historische Vereniging Westerwolde. Het Veendiep vanaf het Boelo Tijdenskanaal
Foto: Archief Historische Vereniging Westerwolde. Gemaal de Klieve aan de Westerwoldse A
Het Veendiep mondt ongeveer ter hoogte van gemaal de Klieve uit in de Westerwoldse A.
Eenmaal aangekomen in de Westerwoldse A, worden ze gehinderd door de slingerende loop van het water tussen brede rietwallen, waar ze zichzelf niet meer doorheen konden trekken, dus waren ze aangewezen om het schip voort te bomen. Hier verspelen ze nog eens een vaarboom.
Men vaart vlak langs Oude Schans en komt dan in de Pekel A
Scan Topotijdreis. Veendiep en de Westerwoldse A. Het varen zal niet alleen door de brede rietzoom zijn bemoeilijkt, maar ookdoor de vele bruggen over de oude waterloop.
Foto: Archief Historische Vereniging Westerwolde. Een van de vele oude balkenbruggen over de Westerwoldse A
Eerst weer een open sluis en dan de Rensel in naar Winschoten. Na enkele honderden meters eerst onder de spoorbrug door waarbij ze de knop van het roer naar beneden moeten drukken. Dit is dus het hoogste punt van het schip. Dus zit er ook geen stuurhut op, maar hooguit een roefje onder het dek. Vervolgens varen ze die avond geholpen door een brugwachter onder de Post Til door en vervolgen het kanaal dat nu gedempt is boven Winschoten langs. Dan lopen ze vast bij de brug op de plek waar nu de rotonde is voor het theater de Klinker. In de volle duisternis varen ze om half zes Winschoten uit, varen onderlangs Heiligerlee en zijn om half acht in Scheemda waar het Winschoterdiep nog dwars door heen liep. Na het ontbijt gaan ze weer verder en ze zullen na anderhalf uur bij de Kromme Rakken zijn aangekomen en voor twaalf uur in Zuidbroek zijn geweest. Het succesvol einde van een risicovolle tocht.
Foto geheel boven, privé bezit kleinzoon dhr A. Bakema, geel rechts Aeilko (Ko) Bakema
Deze tocht en dagboek bijdrage zijn gemaakt en later opgeschreven door mijn oom Ko Bakema, oudste broer van mijn moeder. Jaren later heb ik dit verhaal gekregen om te publiceren in een uitgave van de Historische Kring Menterwolde en nog weer een aantal jaren later hebben we dit gepubliceerd op de website van de vereniging. Omdat het mijn oom betrof leek het me erg leuk om het ook hier te publiceren zodat mijn volgers ook een kijkje krijgen in mijn familie geschiedenis.