Gaande weg je leven komen er allerlei mensen op je pad, bij de een is het een korte ontmoeting en verdwijnt weer, de ander blijft voor langere tijd in je omgeving en uiteraard zijn er de mensen die voor altijd aan je verbonden blijven. Maar enige tijd terug kwam ik in contact met Adam Voetman, de negentig reeds enige jaren gepasseerd maar nog vol in het leven staand. Naast zijn baan was hij kunstschilder maar nadat de vingers niet zo goed meer wilden meewerken is hij daar mee gestopt en is nu vol overgave bezig met het dichten, fijne gedichten en allemaal in het Gronings. Omdat ik het Grunnigs een warm hart toe draag en we onze cultuur en geschiedenis moeten bewaken vind ik het een eer dat ik een van zijn gedichten mag plaatsen. Waar een toevallige ontmoeting op een expositie niet toe kan leiden.
Wie Grunnegers
Grunniger tal, proaten wie aalmoal,
want behalve onze Grunneger Mollebonen.
komen ter veul nije mensken bie ons wonen.
Boeren neumen ze ons in ‘t Noorden mit mekoar,
nou komen ze overaal vot mit aander hoar.
Ze waiten dat t hier goud is,
het gold komt hier oet de grond,
moar onze hoezen stoan op instörten,
en dat is nait gezond.
Veul mensken hebben klachten, moaten laank,
op reperoatie en nijbouw wachten.
Wie hopen veur ale luu,
die zitten met de brokken,
dat de NAM of de Regering radjes gait dokken.
Want zai hebben ain hail boel geld,
aan onze provincie verdaind,
en ook nog veul vergaimd.
Moa loaten de grote heren,
noa moar ains leren,
dat de Grunneger krigt, wat Hai of Zai verdaint.
Foto boven is ook van Adam Voetman en zijn de hangende keukens van Appingedam.